Je hoort soms mannen iets zeggen als: “Man, man, man… Rutte weet het weer mooi te vertellen.” En dan weet je, de spreker is allerminst onder de indruk van de woorden van Rutte. Of iemand zegt: “Vijftig pagina’s instructie. In Comic Sans! Man, man, man.” Het ‘man, man, man’ geldt als diskwalificatie. Een vrouw zou waarschijnlijk ‘tsk,tsk,tsk’ doen. Of verzuchten: “mensenkinderen!”
Maar nooit ‘man, man, man’. Want alleen mannen zeggen ‘man, man, man’. ‘Man, man, man’ komt harder aan als afsluiting van een zin: “Wordt Nederland kampioen, gaan ze op mijn woonboot staan dansen. Man, man, man.” Dan klinkt het ‘man, man, man’ als een bittere verzuchting, die duidelijk maakt dat de spreker het leed van de wereld moet torsen, maar er tóch verongelijkt onder blijft. Zoals een echte man betaamt. Je gaat geen potje zitten grienen. Je zegt ‘man, man, man’, schudt het moede hoofd, rochelt in de Amstel en gaat op zoek naar een hoospomp.
Zelf zeg ik nooit ‘man, man, man’. Het past niet bij me. ‘Man, man, man’ is voor harde, gelooide mannen. Met zo’n droge kop, touwachtig haar en onderarmen die dikker zijn dan de biceps. Avonturiers. Mannen met een motorfiets, een flinke bos met krullen en een jongensachtige grijns. Soms wou ik dat ik een man was die overtuigend ‘man, man, man’ kan zeggen. Maar ik heb het niet in me. Ik roep: “Nou ja zeg! Beláchelijk!”. Met overslaande stem, ook nog. Man, man, man.
Vraagje: Zeg jij wel eens ‘man, man, man”? En hoe voelt dat dan? Herken je je in mijn beschrijving van de typische ‘man, man, man’-zegger? Of klopt er geen reet van?