Het bezit van een ‘agrovilla’ met een hectare grond in de Zuid-Bourgogne brengt nogal wat verantwoordelijkheden met zich mee. Rond het huis ligt zo’n 4000m2 gras dat elke twee weken gemaaid moet worden, en ik sta urenlang met een soort omspitmachine de grond van een stuk akker los woelen waar we bloemen zaaien voor de bijen en andere insecten. En dan natuurlijk de eeuwige strijd met de bramenstruiken, waarvoor de bosmaaier wordt ingezet. Niet per se leuk werk, maar het moet.
Zittend op de grasmaaier, of stap voor stap de ploeg volgend, is er alle tijd voor mijmeringen. Vandaag bedacht ik, dat ik toch eigenlijk best mazzel heb gehad. Er is de laatste tijd veel te doen over het geluk van de babyboomergeneratie (van 1945-1955), maar welbeschouwd had mijn decennium (ik ben van 1959) het nog veel beter! Ga maar na. Het ergste leed van de wederopbouw was geleden. De loodzware, reviaans burgerlijke avonden van de jaren ‘50 waren achter de rug en een vrolijker, lichter decennium brak aan. De jaren zestig. Hippies en zo.
We genoten van vernieuwende, vrolijke, optimistische muziek van CSN&Y, The Band en later Pink Floyd en Zappa. We keken wekelijks cultfilms in het buurthuis: Louis Bunuel, Visconti, Pasolini, maar ook Sam Peckinpah, en Jacques Tati. En op mijn Gooise kakschool lieten ze uit angst voor hun goede naam iedereen slagen. Zo haalde ook ik op mijn sloffen het Atheneum.
Ik ging studeren in Amsterdam, en al meteen het eerste jaar op kamers. Daarnaast werkte ik in het toerisme. Wat een tijd! Elke maand ruim 1000 gulden studiebeurs (1978!), waarvan de helft renteloos voorschot. Van dat geld kon ik elke avond naar de kroeg en de disco. Achter de meiden aan. Geslachtsziekten had je bijna niet, en wat je kon oplopen was goed te genezen, dus hoppa, genieten geblazen.
Mijn vier jaar studie was een wassen neus. Ik leerde niet veel maar schreef ik me wel elk jaar opnieuw in. Het maandinkomen was gewoon te interessant om te laten liggen. Intussen kluste ik bij als reisleider en rondvaartgids. Daar bestond zo’n beetje 80% van mijn inkomen uit fooien en commissies. Zwart dus. Bovendien at ik elke dag gratis met de groep mee, dus ik hield heel veel geld over. Elke dag met de taxi naar het werk, en lange, luxe vakanties, waaronder een trektocht van drie maanden door de VS. Allemaal op kosten van ‘Groningen’ en de van dollars bulkende Amerikaanse toeristen.
Een jaar of vijf na het afbreken van mijn studie kreeg ik van de overheid de kans mijn restschuld met korting af te betalen. Van de overgebleven spaarcentjes deed ik de aanbetaling op mijn eerste huis. Een mooie flat in Amsterdam Slotervaart, nét buiten de ring. Inmiddels was ik aangenomen bij een reclamebureau, waar ik een uitstekend salaris kreeg voor werk dat ik ook gratis had willen doen. Ik stichtte een gezin. Na een jaar of vijf konden we met onze twee kindertjes verhuizen naar een vrijstaand huis in Huizen. Iets boven ons budget, maar ja mijn copypraktijk bloeide en de staat betaalde mee met een riante hypotheekaftrek. Dus we kochten het gewoon.
Dat bleek een gouden greep. Want in nog eens vijf jaar verdubbelde de waarde van dit toch al dure huis. Zoveel geld… zonde om in te blijven wonen. We besloten het te verkopen en kochten voor een prikkie een veel groter huis in Frankrijk. Nu woon ik al een jaar of 10 in de Zuid-Bourgogne, vér van het gezemel in Nederland, dat ik overigens met enige kneukel volg. En ja, dan moet je af en toe maaien. Soit.
Kortom, met al die welvaart die me in de schoot geworpen is, mag ik niet klagen. Doe ik ook niet. Maar ik realiseer me best dat het toch eigenlijk wel een beetje zielig is. Met name voor de generaties na mij. Die zielige studenten die het in de helft van de tijd en zonder gratis geld moeten doen. Die arme mensen die een huis kochten om de waarde alleen maar te zien dalen. De sukkels die na het staken van hun studie met een fikse schuld op een onverkoopbaare verdieping in een prachtwijk kwamen te zitten, met als enige tijdverdrijf het afgeven op nóg zwakkeren in de samenleving. De hitsige haantjes die uit angst voor aids niet kunnen genieten van onbekommerde seks. De gefrustreerde misfits die bij de verdeling van de schaarse publieke middelen óók nog eens moeten concurreren met tweede- en derdegeneratie immigranten met precies dezelfde rancuneuze en nihilistische gevoelens als zij.
Ik begrijp ze best, die schlemielen. En snap ook wel dat ze zo te keer gaan tegen ons mazzelaars. Dat ze kankeren op de maatschappij die wij voor ze hebben gevormd. Dat ze schoppen tegen het pluche dat wij zo krampachtig bezetten.
Maar zeg nou zelf… hadden zij in onze positie anders gehandeld? Sterker, zijn zij nu zoveel altruïstischer en maatschappijbewuster dan wij? Streven zij nu wél naar een goede toekomst voor de generaties na hen? Zijn zij geheel van egoïsme gespeend? Ik dacht het niet.
Welbeschouwd is het maar goed dat wij het voor het zeggen hebben gehad, de afgelopen 30 jaar. En niet de huidige generatie verwende, verwaten, puberale blaaskaken die uit pure jaloezie zo’n grote bek opzetten. Want als zij in de afgelopen decennia hun hufterige, egoïstische instelling, hun onverholen afkeer van idealisme en altruïsme en hun allesverzengende vernietigingsdrang hadden kunnen botvieren, waren we nu heel wat beroerder afgeweest.
Laten wij jonge en oudere babyboomers onze positie met hand en tand verdedigen zodat we voorlopig nog even kunnen blijven bepalen wat er gebeurt in Nederland. De nieuwe hufters zijn nog lang niet volwassen genoeg om het stokje van ons over te nemen.